Kwart CAO's maakt onderscheid tussen vaste en tijdelijke werknemer

Ruim een kwart van de CAO's maakt onderscheid tussen werknemers met een vast en werknemers met een tijdelijk dienstverband. Dat blijkt uit een onderzoek van de Arbeidsinspectie (AI) dat staatssecretaris Phoa van Sociale Zaken en Werkgelegenheid naar de Tweede Kamer heeft gestuurd.

Het onderzoek is gebaseerd op 118 CAO’s. In 32 daarvan (27 procent) is er sprake van onderscheid tussen vaste en tijdelijke werknemers. In 20 CAO’s worden werknemers met een tijdelijk contract deels, afhankelijk van de contractduur, uitgesloten van de CAO. In 12 CAO’s worden tijdelijke werknemers uitgesloten van specifieke arbeidsvoorwaarden, zoals premiespaarregelingen, of wordt onderscheid gemaakt bij toepassing van arbeidsvoorwaarden.

Het betreft bijvoorbeeld een bepaling waarin werknemers met een tijdelijk contract aanspraak hebben op een lagere aanvulling op de WAO-uitkering dan werknemers in vaste dienst. Bovenstaande cijfers hebben betrekking op contracten voor bepaalde tijd in ‘engere zin’. Worden ook oproepkrachten, vakantiewerkers, seizoenskrachten, thuiswerkers en stagiaires meegenomen, dan maken 78 van de 118 CAO’s (66 procent) onderscheid.

De onderzochte 118 CAO’s bieden een praktijkbeeld in het kader van de omzetting in wetgeving van een richtlijn van de Europese Unie. Het voornaamste onderdeel van het wetsvoorstel, dat de Eerste Kamer in behandeling heeft, is een non-discriminatiebepaling. Op basis hiervan mag een werkgever in de arbeidsvoorwaarden geen onderscheid maken tussen werknemers op grond van het al dan niet tijdelijke karakter van de arbeidsovereenkomst, tenzij een dergelijk onderscheid objectief gerechtvaardigd is. Bij ongelijke beloning voor gelijk werk zal veelal geen sprake zijn van gerechtvaardigd onderscheid. Op het terrein van scholing is gerechtvaardigd onderscheid daarentegen wel weer denkbaar. Onderscheid in CAO’s wijst dus niet per definitie op ongelijke behandeling.

In een brief aan de Stichting van de Arbeid verzoekt de staatssecretaris haar om de betreffende CAO-partijen op te roepen om de CAO-bepalingen waarin onderscheid wordt gemaakt ‘kritisch te bezien in het kader van het wetsvoorstel’. Daarnaast wijst hij de CAO-partijen op de mogelijkheid om in geval van twijfel de bepaling voor te leggen aan de Commissie Gelijke Behandeling.