Bonfire is de grootste crisisoefening ooit gehouden in Nederland en kost 1 miljoen euro, liet het ministerie van Binnenlandse Zaken woensdag weten. Het ministerie organiseert de oefening met de gemeente Amsterdam en de ArenA.
Het scenario van de terreuraanslag wordt geheim gehouden om het verrassingseffect zo groot mogelijk te maken. Van het moment van de aanslag tot 19.00 uur spelen de deelnemers een crisissituatie na, waarbij fictief doden en gewonden vallen. 2000 studenten spelen een actieve rol, bijvoorbeeld door in paniek te raken of hun familie kwijt te zijn. Naast de studenten doen nog eens 2000 hulpverleners, medewerkers van beveiligings-, inlichtingen- en communicatiediensten en bestuurders uit Den Haag, Amsterdam en de provincie Noord-Holland aan de oefening mee.
Tijdens de oefening komen ook nepjournalisten aan bod, die zogenaamd interviews afnemen. De beelden worden gebruikt voor nep-journaaluitzendingen, die de deelnemers aan de oefening te zien krijgen. Het ministerie heeft hiervoor journalisten van de NOS ingehuurd. De beelden mogen nooit in het echt worden vertoond. De nepjournalisten van de NOS blijven gescheiden van de echte NOS-journalisten die verslag doen van de oefening, verzekerde het ministerie van Binnenlandse Zaken.
De deelnemers spelen niet alles volgens de werkelijkheid na. De burgemeester van Amsterdam kan wel besluiten het treinverkeer langs de ArenA stil te leggen, maar dat betekent niet dat de treinen niet meer rijden. Een fax naar bijvoorbeeld de Europese Unie of de NAVO kunnen bestuurders wel versturen, maar hij komt aan bij een 'responscentrum' waar ambtenaren antwoorden van de EU en de NAVO opstellen.
Het ministerie houdt ook rekening met échte calamiteiten. De gebeurtenissen tijdens de oefening krijgen een speciaal codewoord. Als er écht iets gebeurt, is daar een ander codewoord voor. De overheid kan Bonfire dan geheel of gedeeltelijk afblazen. De deelnemers, zowel studenten, scholieren en journalisten, is het verboden 112 te bellen. Misbruik wordt vervolgd.
Het idee voor de oefening kwam na de aanslagen op 11 maart vorig jaar in Madrid. Die ramp onderstreepte volgens de overheid het besef dat zogeheten 'soft targets', plaatsen waar veel mensen bijeen zijn, zoals treinstations of winkelcentra, een groot risico voor terreur vormen.
